Met grote zwarte glinsterende ogen keek de zeehond naar het meisje. De ogen van de zeehond leken te lachen, zoals een oma lachend kijkt naar haar kleinkinderen. Met een leven lang aan wijsheid in de ogen. Het meisje keek met een ernstige blik terug naar de zeehond en zei: “Hup, de zee in, oude man! En deze keer een beetje verder weg zwemmen hè! Zorg dat ze je niet weer vangen!”
De zeehond bleef nog een paar seconden naar het meisje kijken en de tijd leek even stil te staan. De menigte hield zijn adem in en niemand durfde zich te verroeren. Plotseling draaide de zeehond zijn hoofd richting de zee en keerde zich waggelend om. Als een golvende massa van grijs fluweel hobbelde het dier langzaam richting de waterlijn. De groep mensen keek zwijgend toe hoe de zeehond langzaam het water in gleed. Nu zwom hij door de branding, waar het nét diep genoeg was. Ineens leek de grote vette zeehond sierlijk en snel. In zijn element in het zoute water stak hij zijn besnorde snuit fier in de lucht. Toen dook hij onder water. Met nog een laatste flapper van zijn achterste zwemvliezen verdween hij uit het zicht.
De zon was inmiddels bijna helemaal achter de horizon verdwenen. De toeristen liepen weer terug naar hun hotel en de walvisvaarder en Leo en zijn mannen liepen achter de bedrijfsleider aan richting het hotel. De ouders en het meisje keken nog enkele minuten richting de zee en liepen toen ook achter de bedrijfsleider aan. Het meisje liep rustig tussen haar ouders in, stil als een muis. Niemand van de mensen die op het strand liep was aan het praten of ouwehoeren. Het was merkwaardig stil, met alleen het geluid van rollende golven en in de verte gekrijs van een zilvermeeuw. Er was iets vreemds gebeurd hier op het strand. Iedereen die erbij was geweest wist dat dit ‘iets’ was. Maar wat? Ik liep weer door de duinen naar mijn terras en zag opgelucht dat mijn wijn nog op mij stond te wachten. In een enkele teug dronk ik de lauwe Sauvignon Blanc. Ik besloot vroeg te gaan slapen deze avond. Ik kon het gevoel niet van me afschudden dat het voorval op het strand nog maar het begin was geweest.
De volgende ochtend werd ik wakker van het kamermeisje dat op mijn deur klopte. Het was hetzelfde pubermeisje als dat me over meneer Hinnet en het voorval met de schelp had verteld. Ze bracht een dienblad met een potje koffie en wat zoete broodjes en zette die op mijn nachtkastje. “Sorry, heb ik je wakker gemaakt?” vroeg ze. Het leek niet in haar op te komen dat het vreemd was om zomaar bij hotelgasten de kamer binnen te lopen alsof ze me al jaren kende. “Ik zag dat je niet bij het ontbijt was, dus ik heb wat voor je achtergehouden. Het verbaast me dat je niet wakker bent geworden van alle herrie.”
“Huh herrie? Hoezo? Is er iets gebeurd dan?” Ik schoot overeind en wreef nog slaapdronken in mijn ogen om mijn droomloze slaap te verjagen.
“Hmm mmm, écht wel! Dat meisje, die ene van kamer 13, is vannacht verdwenen.”
“Verdwenen? Hoe bedoel je? Is dat niet dat meisje van die zeehond van gisteren?”
“Ja dát meisje!” zei het pubermeisje, ongeduldig dat ik zo traag van begrip leek, terwijl ik net mijn ogen open had. “ Haar ouders zetten al de hele nacht en ochtend het hele hotel op stelten. De bedrijfsleider wordt helemaal gek! De ouders hebben het erover dat ze de kranten willen bellen om te helpen met de zoektocht. Je begrijpt dat de bedrijfsleider niet zit te wachten op zulke publiciteit, als je begrijpt wat ik bedoel,” zei het meisje met een knikje naar het terras waar weer een paar nieuwe grote schelpen op lagen.
“Wanneer is het meisje verdwenen dan?”
“Sinds een uur of twee vannacht. Iedereen is al uren aan het zoeken. Het hele hotel is al ondersteboven gekeerd. Zijn ze niet bij jouw kamer wezen zoeken dan?”
“Niet dat ik gemerkt heb,” zei ik, en ik voelde me ongemakkelijk bij de gedachte dat er iemand in mijn kamer was geweest terwijl ik sliep. Hoe kon ik dat nu niet door hebben gehad? “Misschien is ze gewoon even ergens gaan spelen? Of op ontdekkingstocht op verboden plekjes in het hotel? Dat deed ik als kind ook altijd.”
Het pubermeisje keek een moment met grote emotieloze ogen naar mijn gezicht en keek gauw de andere kant op toen ze doorhad dat ik terugkeek. “Nee, dat denk ik niet,” zei ze. Ze draaide zich abrupt om en liep mijn kamer weer uit. Ik bleef nog een ogenblik verbijsterd in bed zitten en besloot me toen aan te kleden. Misschien kon ik meehelpen met zoeken. Ik trok dezelfde kleren als gisteren weer aan en griste een chocoladecroissant van het dienblad op mijn weg naar buiten. Ik besloot op het strand te gaan zoeken naar het meisje, misschien was ze op zoek gegaan naar de zeehond? Of wilde ze controleren of de walvisvaarder zijn woord had gehouden en niet opnieuw was gaan jagen vannacht?
Op het strand zag ik een groepje mensen staan. In het midden stond de bedrijfsleider, net als gisteren ging hij in het onberispelijk wit gekleed. Twee plaatselijke agenten keken afwachtend naar de bedrijfsleider. De ene agent kwam me bekend voor, maar ik kon het niet plaatsen, aangezien dit weekend mijn eerste bezoek op het eiland was. Verrek! Het was de buschauffeur! Dat moest wel! Zoveel eilanders zullen er niet rondlopen met zijn postuur en jampotglazen. Dat kan ook alleen op een klein eiland als dit, dacht ik bij mezelf. De plaatselijke buschauffeur is agent op momenten dat er iets gebeurd is. Of er gebeurd hier zó weinig dat de agent bijklust als buschauffeur. De situatie voelde merkwaardig. De agenten leken onrustig en slecht op hun gemak. En waarom keken ze eigenlijk naar de bedrijfsleider van het hotel alsof die verantwoordelijk was voor hun orders?
Ik keek over de hele lengte van het strand en zag her en der groepjes mensen. Ook in de duinen waren mensen aan het zoeken en een aantal mensen stond met handen boven de ogen de zee en horizon af te speuren. Als de situatie met het vermiste meisje anders was geweest, was het een prachtige ochtend geweest. De zon brandde al lekker op mijn gezicht, de hemel was strakblauw en op dit moment waren er zowaar geen zeemeeuwen te bespeuren. De zee was rustig en de kleine golven fonkelden als juwelen. De bedrijfsleider stond met zwaaiende armen tegen de agenten te brullen, waarop die beschaamd naar hun voeten keken.
Ik wilde helpen, maar wist niet hoe. Waar moest ik zoeken? Waar waren ze al geweest? Waren er aanwijzingen? Het had weinig zin om hier gewoon op het strand te lopen. Je kon kilometers ver kijken en het meisje was hier niet, zoveel was duidelijk. Ik besloot richting de bedrijfsleider te lopen om mijn hulp aan te bieden.
Op dat moment zag ik in de verte een vissersboot. De kleine kotter had de sleepmasten omhoog gehesen en leek in snel tempo richting het strand te varen. Waarom zouden ze zoveel haast hebben om bij de kust te komen? Ze hadden duidelijk nog geen vis gevangen, want dan hadden er wel groepen meeuwen en andere vogels rond de boot gevlogen. Hadden ze misschien iets gezien? Ik kon mijn ogen niet van de boot afhouden. Ondertussen hoorde ik de bedrijfsleider steeds harden briesen tegen de agenten: “Dit is toch waanzin?!”Dit kunnen we echt niet hebben, hoor! Mensen verdwijnen toch niet zomaar uit een hotel? Jullie moet dat kind echt onmiddellijk vinden, hoor je? Of ze nu is gaan wandelen, is ontvoerd of weet ik het, het is de verantwoordelijkheid van jullie, niet van het hotel!”
De kotter gleed ondertussen het laatste stukje door de zee het strand op, waar de romp van het bootje vastliep in het zand. Een man sprong uit de boot en rende richting de bedrijfsleider en de agenten. Het was Teun.
“Meneer de bedrijfsleider! U zult niet geloven wat ik zojuist heb gezien!” riep de walvisvaarder buiten adem.
Op dat moment zag de bedrijfsleider pas het vissersbootje. Hij verstijfde en keek abrupt om in de richting van het geroep. De agenten negeerden de schreeuwende walvisvaarder. Door de ergernis op hun gezichten, vermoedde ik dat dit niet de eerste keer was dat ze sterke verhalen hoorden van de walvisvaarder.
Teun kwam aan bij de mannen en stond een moment te hijgen, voorovergebogen met zijn handen op zijn knieën. Zijn gezicht glom van zweet of zeewater. “Ik ben zo snel mogelijk hier naartoe gekomen,” hijgde de walvisvaarder. “Ik dacht, dit moeten ze zo snel mogelijk weten.”
“Wat?” zei de bedrijfsleider ongeduldig. “Vertel op, wat moeten we weten?”
“Het is niet te bevatten. Echt bizar. Het is absolute waanzin!”
“Schiet eens op, Teun, mens..”
“Je zult het niet geloven,” zei Teun, “geen mens zal geloven wat ik heb gezien, want ze waren er niet bij om het met eigen ogen te zien.”
“Ja jouw verhalen kennen we wel, Teun,” zei de agent met jampotglazen. Zijn compagnon begon te grinniken. Aangespoord omdat hij de lachers op zijn hand had, deed de agent er een schepje bovenop: ”Heeft de oude piraat weer eens teveel van de rum gesnoept?”
“Wat geloof ik niet?” vroeg de bedrijfsleider, terwijl hij met een geërgerd gebaar de agenten de mond snoerde. “Vertel op, Teun! Wat heb je gezien?”
[ Wordt vervolgd ]