Je zou kunnen zeggen, het leven verviel weer in zijn oude gangetje, maar dat is niet echt waar. Sjaak is er namelijk nog steeds. Een leven dat in zijn gangetjes vervalt, zou betekenen dat hij na zijn bezoek van één, hooguit twee dagen weer richting Groningen vertrekt. Ver weg en toch dichtbij. Een simpel telefoontje met een uitnodiging en een kleine drie uur later staat hij op de stoep. Hij blijft altijd graag logeren, zodat hij een aantal biertjes bij ons kan drinken. De aanhoudende aanwezigheid van een gast op de bank heeft me vanmorgen al vroeg het huis uit gejaagd. Het is een vriendelijke gast, die Sjaak, maar niet eentje die ik erg veel ochtenden tijdens het ontbijt tegenover me wens te hebben. Hij houdt ervan om de wereldproblematiek te bespreken nog vóór de eerste cafeïne van mijn ochtendkoffie mijn brein heeft bereikt. Geen goed idee.
Met de kraag van mijn jas hoog opgetrokken spring ik op de fiets richting de molen. De wind blaast de wieken in rap tempo rond. Een zoevend geluid bij iedere rondgang. De molen is voor de sier. Een ongebruikte bron vol potentie. Bij het passeren vraag ik me altijd af waarom ze er geen stroom mee opwekken, meel mee malen, of weet ik het.. De molen doet dienst als winkeltje met streekproducten. Nadere inspectie van de potjes jam en ingemaakte uitjes laat zien dat de streekproducten uit de streek “Brabant” komen, niet uit de Beemster, waar de molen wel degelijk staat.
Deze ochtend is de winkel godzijdank gesloten. De stroom met toeristen in wufte bloesjes en korte broeken zal me bespaart blijven. Waarom toeristen immer de noodzaak lijken te voelen toevallige voorbijgangers te verblinden met hun spierwitte en doorgaans te dikke kuiten is me een raadsel. Ik hoef het antwoord op die vraag trouwens ook helemaal niet te weten. Ik prijs me vandaag gewoon gelukkig omdat ze schitteren door afwezigheid.
De geitjes van de molenaar staan te blaten bij het hek. Ze mogen volgens het bordje naast hun verblijf niet worden gevoerd, maar stiekem laat ik ze handjes paardenbloemblad eten. Mijn fiets parkeer ik naast het hek van de geiten, kunnen de beestjes mooi een oogje in het zeil houden. Langs de weide loopt een geitenpaadje de bosjes in, dat ik besluit te volgen. Ik houd ervan mezelf op avontuur te wanen door in de natuur de smalle paadjes te kiezen die door de grote massa niet wordt gezien als aantrekkelijk. Vaker wel dan niet leidt zo’n spoor naar plekken met platgestampt gras, die duiden op een geheime rendez-vous plaats van lokale jongeren, buitenechtelijke escapades, drugsgebruikers of dronken mensen die niet kunnen wachten met coïtus tot ze weer thuis zijn. Aanwezigheid van naalden, condooms, natte billenpoetsers of chips-zakken geven de aanwijzingen voor deze invulling voor deze vlakte in het hoge gras.
Deze ochtend is wederom anders dan normaal. Er lijkt werkelijk niets zijn gebruikelijke gangetje te gaan vandaag. Niet een leemte met platgetrapt gras en vuiligheid is wat ik tref aan het einde van het geitenpaatje, maar een klein paradijs. Hier, midden in de Beemster, tref ik een klein en mogelijk nog niet ontdekt stukje strand. In het water, dat kabbelend over de branding rolt, staan een aantal witte reigers het uitzicht te verfraaien. Op dat moment kan ik maar één ding doen.
Mijn schoenen gaan uit, de sokken stop ik er in. Dan mijn jas, trui, hemd, broek en als laatste ook mijn onderbroek. Poedelnaakt sta ik een seconde te twijfelen. Is dit een goed idee? Waarschijnlijk niet. Dan zet ik vlug een drafje in richting het water. Mijn armen wijd boven mijn hoofd. Ik schreeuw: “Jiiiieeeeeeeeehaaaaaaaaa!!!!!!!”, terwijl het water tot mijn oren opspat en de reigers verschrikt wegvliegen. Het koude water beneemt me de adem terwijl ik mij achterwaarts onderdompel. De enige gedachte die door mijn hoofd flitst is: “Haal me er uit!”
Koud en bibberend strompel ik terug naar het strandje. Dit is een vreemde activiteit voor een decemberochtend, besef ik. Gelukkig tref ik op het strand mijn kleren nog precies waar ik ze heb achtergelaten. Kletsnat hijs ik me in de warme kledingstukken. Dat zal een oncomfortabele fietstocht terug naar huis worden. In mijn broekzak zit mijn telefoon. In een poging mijn gedachten af te leiden van de kou, kijk ik op het schermpje. Een binnengekomen bericht van Sjaak:
– Goeiemorgen! Ben jij al de deur uit? Al ontbeten? Gezien wat er vanmorgen in de krant stond?! –
Ik stuur een berichtje terug dat ik met een kwartiertje weer thuis zal zijn. Tijd om terug te keren naar het normale gangetje, of in ieder geval voor hoever dat mogelijk is. Ik kijk nog één keer achterom naar het water. De witte reigers hebben hun post weer ingenomen, het water kabbelt rustgevend. Ik zoek de weg terug naar mijn fiets. Het geitenpaatje lijkt zich bij iedere stap die ik terug loop achter mij te sluiten. Aangekomen bij de geiten, die goed op mijn fiets hebben gepast, probeer ik een herkenningspunt van het pad te onthouden. Het pad lijkt opgeslokt door zijn omgeving. Alsof het nooit heeft bestaan en ik de duik nooit had genomen. Gelukkig heb ik een nat pak en twee kletspoten om aan mezelf te bewijzen dat ik niet helemáál gek ben geworden.
In mijn natte kleren fiets ik weer naar huis. Sjaak zit al aan een gedekte tafel te keuvelen met mijn man.
“Ah! Daar ben je! Had je de krant nou gelezen?”
Ik laat mijn oog glijden over het artikel dat Sjaak aanwijst. “Treinverbinding Groningen – Amsterdam nu 2x zo snel”, kopt het artikel. “Nu kan ik nóg vaker komen logeren!”, aldus Sjaak. En terwijl het gekeuvel aan de ontbijttafel rustig verder gaat over wereldproblemen, vaccinaties, oorlog, presidentsverkiezingen en de politiek, denk ik met verfrist hoofd van de duik: “Ook dit is het leven in zijn oude gangetje”. Ik lurk aan mijn kop koffie, vers gezet door Sjaak. Wat is het toch een vriendelijke gast, die Sjaak